Voor diegene die weleens hebben samengewerkt met iemand die het proces of de ander wantrouwde is samenwerken geen feest. Wantrouwen is zo ‘tastbaar’. Je ziet en hoort het aan je voltrekken. Dikwijls wordt de oorzaak van diep wantrouwen gezocht bij de gewantrouwde. Het ligt vaak andersom.
Wantrouwen in de werkrelatie is een knagend gevoel dat er iets niet klopt. Het is een gevoel dat de bedoelingen van de ander niet oprecht en voorspelbaar zijn en misschien wel tegengesteld zijn aan jouw bedoeling en belang. Het kan een uitstekend signaal-mechanisme zijn dat je behoedt voor moeilijkheden. Als wantrouwen ook bij aanleg van een werkrelatie steeds hardnekkig-verhuld aanwezig is, heeft dat een giftige werking. Dat wantrouwen heeft een gezicht.
Een recent voorbeeld was een project tussen partijen waarbij de samenwerking moeizaam verliep, er was veel wantrouwen. Met name bij één onderdeel van een partij. Zij gingen apart zitten en spraken alleen met elkaar. Zij wisselden duidelijke blikken in de bespreking. Ook al zeiden ze verbetering van de samenwerking voor ogen te hebben, zij mengden zich niet met de anderen. Het wantrouwen bleef. In wantrouwen is er één beweging prominent en dat is: hoe blijf ik weg bij die ander.
Wantrouwen uit zich in je fysiek te willen scheiden van de ander. Dat gebeurt veelal onbewust. Je houdt een gesprek af (je werpt obstakels op), je houdt de interactie met die ander zo kort mogelijk of je zet jezelf letterlijk apart (je afscheiden van de groep). Met name in corona tijd werkte de gelegitimeerde fysieke afstand niet mee in de samenwerking. Als desalniettemin de samenwerking goed bleef of misschien wel verbeterde, is dat een prestatie op zichzelf.
Non-verbaal geen contact willen maken, -ligt in het verlengde- is ook een kenmerk. Snel wegkijken, tegen de ander óver de betrokkene (in zijn bijzijn) praten, geen oogcontact maken, half weggedraaid naar de persoon gaan zitten (alsof hij zo weg kan rennen). In een vergadering valt op dat sommige personen zich letterlijk verschuilen achter een ander (of pilaar/plant e.d.), om onzichtbaar voor een spreker te zijn. Dan zie je een spreker al pratend naar voren of achteren buigen om de ander te zien. De ander doet op zijn beurt moeite niet zichtbaar te zijn.
Uit de gekozen woorden kan je wantrouwen horen. Het gebruik van verkleinwoorden om grote zaken aan te duiden (klusje, probleempje ed), de intonatie die het ongeloof uit, het gebruik van kleine bijzinnen die het voorgaande in twijfel trekken of het gebruik van bijwoorden (redelijk, nog, erg, absoluut ed.).
Als wantrouwen diep manifest hoor- en merkbaar is, is samenwerking moeilijk te redden. Waarom? Als iemand totaal gelooft dat dit wantrouwen terecht is, komen opmerkingen, herstelpogingen en handreikingen van de ander ook in dit daglicht te staan. ‘Er zal wel een adder zitten onder het gras’. Alle pogingen worden totaal anders uitgelegd dan ze bedoeld zijn. Het kan de gewantrouwde tot wanhoop drijven, want wat kan hij nog doen als niks goed is?
Diep wantrouwen appelleert aan de moeite van de persoon of personen om de verbinding te houden als er in de optiek van de wantrouwer onoverbrugbare tegengestelde belangen zijn. Bemiddeling is dan een optie. Of, en dat is veelal mijn route, gezamenlijke gesprekken te starten die kijken naar het gelopen proces en tegelijkertijd individuele, heel persoonlijke gesprekken te houden met betrokkenen. Diep wantrouwen heeft een impactvol en dominant ‘gezicht’ in samenwerking dat veelal terug te voeren is op de angst van betrokkenen tekort te zijn of te kort te komen.